$0.00
Decoratieve elementen aan het front
van het 17e-eeuwse orgel
in de Sint-Janskathedraal van Den Bosch
Het orgel is als houten meubel niet vaak onderwerp van kunsthistorische studies. Een klein aantal
studies heeft bekendheid gekregen, zoals het werk van Floris van der Mueren uit 1931 1 en van
Brunzema uit 1953 2. Het meest bekend is misschien het boek van de amerikaan Arthur Hill uit 1883,
waarin een groot aantal pentekeningen van Europese orgels staan, waarvan enkelen er door de ge-
volgen van de Eerste Wereldoorlog niet meer zijn.
De opzet van dit artikel is een beschrijving te geven van decoratieve elementen van de kas van het
17e-eeuwse orgel van de kathedrale Basiliek van Den Bosch. Aangezien er zowel orgel-technisch als
kunsthistorisch veel begrippen en termen voorbij komen, die niet iedereen kent, volgt hier een korte
beschrijving en toelichting op zowel het orgel als de decoratie-kunst
direct naar het artikel over de kas van het orgel in ‘s Hertogenbosch hier
inleiding op het orgel
Het 2000 jaar oude pijporgel is het omvangrijkste en technisch meest gecompliceerde muziekinstu-
ment uit de West-Europese muziekcultuur.
Het bestaat uit de volgende onderdelen:
De windvoorziening. De onder druk gebrachte lucht, die nodig is om de pijpen geluid te laten ma-
ken, wordt in de orgelbouw “wind” genoemd. De windvoorziening bestaat uit een systeem van blaas-
balgen, mechanisch of electrisch aangedreven, en windkanalen, die de wind naar de windladen
brengen.
De windladen zijn een aantal lange, platte en winddichte kisten, die de aangevoerde wind bewaren
en over de pijpen verdelen. Deze kisten staan vaak naast elkaar of op twee of meer etages opgesteld.
Het regeerwerk is een systeem, dat het de organist mogelijk maakt, om met gebruik van handen en
voeten via de toetsen ventielen onder de pijpen te openen, waardoor de pijpen gaan spelen.
Dat systeem is meestal mechanisch, maar kan ook electrisch of pneumatisch zijn.
De pijpen staan in rijen op de windladen. Het totale aantal pijpen kan oplopen van honderden tot
enkele duizenden, waarbij de grootste pijpen een lengte kunnen hebben van meer dan acht meter en
een gewicht van enkele honderden kilo’s. Het totale gewicht van al deze vooral metalen pijpen kan
honderden en soms duizenden kilo’s bedragen, wat hoge eisen stelt aan de houten constructie
eromheen.
De kas is het houten omhulsel voor de voorafgaande delen. Het heeft een aantal functies:
Het is een draagconstructie voor het gewicht van pijpen, windladen en windvoorziening (afb.A).
Daarnaast beschermt de gesloten kas tegen stof, vogels, vleermuizen en mensen, maar ook tegen
vocht , direct zonlicht en grote en snelle temperatuurswisselingen.
Bovendien heeft de kas een functie als klankkast, op dezelfde manier als andere muziekinstrumenten
klankkasten hebben. De kas verzamelt en mengt het geluid van de pijpen binnenin en straalt het
geluid aan de voorkant uit. De zichtbare voorkant van de orgelkas noemt men het “front”
Het front bevat een aantal van de belangrijkste pijpen van het orgel en geeft een beeld van de
opbouw van het orgel als muziekinstrument. Het uiterlijk van het front is door middel van vormgeving
en decoratie de visuele presentatie van het instrument.
hoofdwerk
In de loop van de geschiedenis neemt het aantal pijpen toe. Omwille van de beheersbaarheid werd
één orgel opgedeeld in twee of meer kleine orgels binnen dezelfde kas. Elk deel-orgel heeft daarbij
een eigen klavier; alle deel-orgels kunnen apart, maar ook samen bespeeld worden. Een deel-orgel
wordt een “werk” genoemd; de belangrijkste zijn:
Het hoofdwerk is meestal het grootste werk, maar zeker het werk met het krachtigste geluid.
Het bovenwerk staat letterlijk boven het hoofdwerk opgesteld en is minder sterk dan het hoofdwerk;
het bovenwerk functioneert soms als een soort echo van het hoofdwerk.
Het rugwerk staat apart van de hoofdkas en is ingebouwd in de balustrade. De organist zit er met
zijn rug naartoe. Het front is vaak een verkleinde versie van het front van de hoofdkas.
Het pedaal bevat de grootste pijpen van het orgel. Het heeft meestal de vorm van halfronde torens
en minder vaak van velden, waarin de pijpen naast elkaar staan. Het pedaal wordt bespeeld door
middel van een voetklavier.
De afbeelding links geeft een overzicht van de frontopbouw van het grote orgel in Den Bosch, een
opbouw die veel voorkomt.
het front
In het algemeen hebben orgelbouwers kas en pijpwerk altijd als een eenheid beschouwd. Een van de
doelen van de kas was de klank te verzamelen, de klank van de afzonderlijke pijpen te mengen en
dan gebundeld door de uitspraaklijsten tussen de frontpijpen uit te laten stralen.
Teneinde de kas te laten resoneren werden tussen stijlen en ramen platen uit massief hout zodanig in
sleuven geschoven, dat deze vrij konden meetrillen met de klank.
De vorm en afmetingen van de kas worden vooral bepaald door aantal en afmetingen van de pijpen in
combinatie met de beschikbare ruimte.
Tot 1500 wordt het vlakke front gebruikt. De voorste pijpen en de kas vormen daarbij een rechte lijn.
De pijpen die daarvoor gebruikt worden zijn van een bepaalde soort. Ze worden “Praestanten” ge-
noemd van het Latijnse “praestare”, wat betekent “ vooraanstaan”, maar ook “belangrijk zijn”.
Omdat niet alle pijpen meer op een lijn naast elkaar opgesteld kunnen worden, worden de kleinere
pijpen opgesteld in twee, soms drie etages boven elkaar; dat voorkomt ook, dat het front onnodig
breed wordt. Een dergelijke gekaderde opstelling van de kleine pijpen wordt een “veld” genoemd
tegenover de gebundelde grote pijpen in “torens”.
Een typisch Nederlandse specialiteit hierbij zijn de zogenaamde “spiegelvelden”. Daarbij worden twee
rijen dezelfde pijpen boven elkaar opgesteld met de onderste rij ondersteboven. De voeten van de
onderste rij worden dan vastgesoldeerd aan die van de bovenste rij. Het voordeel van deze
constructie is niet alleen de optische winst in hoogte en het sierlijke karakter, maar ook de fraaie klank
van deze “dubbelprestant”. Zie in het artikel de afbeeldingen 9,10 en 15.
Na 1500 neemt het aantal grote pijpen toe. Om grote en kostbare vergrotingen van de kas te
voorkomen, liet men in de bestaande kas de pijpen naar voren springen in allerlei vormen: halfrond,
spits of halfzeshoekig. Op deze manier kon men meer pijpen opstellen bij een gelijkblijvende breedte.
Alleen de pedaaltorens worden in de Renaissance zelden uitspringend gebouwd.
torens en velden
Het combineren van torens en velden is een belangrijk onderdeel bij het ontwerpen van een front.
Voor kleinere orgels wordt vaak een driedelig front gemaakt. Voorbeeld is het front van het orgel van
Aernout van Zwolle uit 1438 (zie afbeelding), met een laag middenveld en twee torens. Ook te vinden
in het oudst bestaande en bespeelbare orgel in Sion, Zwitserland. Een middentoren met twee
zijvelden, zoals in Midwolde, komt minder vaak voor.
De meest gebruikelijke vorm voor middelgrote orgels is het vijf-delige front met drie torens en twee
velden. Karakteristiek Nederlands is de voorkeur voor een middentoren, die hoger is dan de zijtorens;
deze middentoren bevat aanvankelijk de grootste pijpen, maar wordt later uit twee etages opge-
bouwd.
In de torens staan de pijpen vaak symmetrisch opgesteld met de grootste pijp in het midden. Het is
meestal een groep van drie, vijf of zeven pijpen; torens met negen of elf pijpen zijn zeldzaam.
De vlakke tussenvelden hebben verschillende indelingen: vaak worden de pijpen naar het midden van
het orgel toe groter (Midwolde). Daarnaast is er de symmetrische opstelling met de grootste pijpen in
het midden, zoals bij Aernout van Zwolle en zoals bijvoorbeeld in Italië bijna altijd het geval is.
In de Barok neemt het aantal torens en velden toe met een hoogtepunt in het barokke orgel van de
Grote of Sint Bavokerk in Haarlem. Dit orgel heeft een negendelig front met drie halfronde torens,
twee gedeelde spitstorens met daartussen vier velden, waarvan er twee gedeeld zijn in twee etages
en twee in vier etages. De pedaaltorens bevatten zeven pijpen en de andere torens negen. Het
rugpositief is zevendelig met drie torens en vier velden. Naast de ongedeelde, halfronde middentoren
staan twee ongedeelde spitstorens. De licht naar buiten gebogen buitenste velden zijn verdeeld in
twee lagen pijpen en enigszins holle velden naast de middentoren zijn verdeeld in drie lagen (afb.).
labiumlijnen
Ook de pijpen spelen een belangrijke decoratieve rol in het front. Naast de metalen glans van de
gepolijste pijpen zijn ook de pijpmonden, de “labia”, een versierend element.
Door namelijk de pijpvoet hoger of lager te maken of voor alle pijpen dezelfde hoogte aan te houden
kan de orgelbouwer een lijnenspel maken van de tientallen labia. De mogelijkheden hierbij zijn een
rechte lijn, een schuine lijn en een V-vormige lijn met de punt naar beneden of naar boven. (Zie af-
beelding links) Vaak wordt deze lijn voortgezet in het aansluitende houtsnijwerk.
De labia worden meestal zo geplaatst, dat de labiumlijnen van torens en velden op elkaar aansluiten
en samen een slingerende of rechte lijn vormen. De rechte labiumlijn komt in Noord-West Europa
weinig voor en is vooral in Midden- en Zuid-Europa te vinden.
Het decoratieve van de labia wordt vaak door vergulding benadrukt.
Het beschilderen van pijpen en labia komt vooral in Spanje en het Victoriaanse Engeland veel voor; in
Spanje worden op de pijpen vaak maskers of gezichten geschilderd, waarbij de mond van het masker
samenvalt met het labium.
decoratieve begrippen uit de kunstgeschiedenis
De volgende begrippen worden gebruikt in het artikel over de kas van het Bossche orgel. Een aantal
vormen is ontleend aan de klassieke Griekse architectuur.
ionisch na de Dorische stijl de tweede van de drie Griekse bouwstijlen. Het belangrijkste verschil
met Dorisch is de slankere zuil met meer cannelures en een basement, en het grotere en
gebeeldhouwde kapiteel met voluten.
korinthisch de derde van de klassieke Griekse bouwstijlen. Vooral het kapiteel is anders: de voluten
worden kleiner of verdwijnen geheel en het kapiteel is volledig bedekt met acanthusbladeren.
cannelures verticale groeven in de zuilen met als doel de zuil optisch slanker te maken.
halfzuilen zuilen die niet losstaan maar vastzitten aan het object erachter en soms slechts voor de
helft of minder uitsteken. Hebben vaak geen dragende functie.
kapiteel bekroning van de zuil, die de overgang vormt tussen de verticale zuil en het horizontale
hoofdgestel.
voluten onderdeel van het kapiteel van de Ionische orde (zie afbeelding)
acanthusblad gestileerde bladvorm van de Acanthusplant. Voornaamste onderdeel van het
Korinthische kapiteel.
hoofdgestel de combinatie van architraaf, fries en kroonlijst
architraaf onderste deel van het hoofdgestel, bestaande uit een laag langwerpige stenen, die loopt
van zuil naar zuil.
fries middelste deel van het hoofdgestel, waar eens de kopse delen van de houten draagbalken
eindigden. Later vooral decoratief en gebeeldhouwd.
kroonlijst bovenste lijst van het hoofdgestel. Meestal uitspringend en geprofileerd. De kroonlijst is
vaak voorzien van versieringen, in de vorm van palmetten.
tandenlijst onderdeel van de kroonlijst bij de Ionische orde; het is een lijst van blokken.
eierlijst decoratielijst met afwisselend eivormen en pijlpunten.
palmetlijst topbekroning op de daklijst bij de Korinthische orde in de vorm van een rechtopstaand
palmblad.
astragaal ring tussen zuilenschacht en kapiteel, soms als parel-lijst.
fronton driehoekige en gebeeldhouwde afsluiting van het dak van een Griekse tempel
aediculum omkadering bestaande uit twee zuilen, hoofdgestel en fronton. Betekent: “gebouwtje”.
ojiefvormig profiel, bestaande uit een kwartrond hol en en kwartrond bol deel, die samen een
vloeiende s-lijn vormen.
console vooruitspringend deel van een muur, dat steun geeft aan balken, ribben of beelden. Vaak
gebeeldhouwd en versierd.
piëdestal/voetstuk rechthoekig blok steen als basis voor een beeld of een zuil
karyatide zuil in de vorm van een volledige vrouwenfiguur, die een hoofdgestel draagt.
atlant zuil in de vorm van een complete mannenfiguur, die een hoofdgestel draagt.
herme/herma hoge vierkant pijler, aan de bovenkant voorzien van een mannenkop of
mannentorso. Wordt naar de onderkant vaak smaller (verjongen). Is geen dragende constructie.
herm-atlant herme, die wel gebruikt wordt als dragend element, zoals de atlant.
basement de voet van een Ionische zuil, bestaande uit drie ringen met afwisselend een bol en een
hol profiel.
cartouche schild [met tekst] met daaromheen versieringen met veel krullende uitsteeksels.
festoenen hangende versiering van gevlochten bladeren, bloemen en vruchten. Vaak in de vorm
van een soort M.
putto/putti klein, mollig en vaak vrolijk kinderfiguurje.
cherub/cherubs ook wel “cherubijntje”, is een putto met vleugeltjes.
verjongen smaller worden, naar boven (zuilen) of naar beneden.
fleuron bloemvormig ornament.
chimeren wezens die zijn samengesteld uit delen van meerdere dieren.
gepolychromeerd beschilderd in meerdere kleuren.
cornissing uitkragende lijst, die oorspronkelijk tot doel had het regenwater buiten de muur te
leiden.
bloemroset of rozet is een ronde, gestileerde versiering van bloembladeren of plantmotieven.
satyrmasker masker van een - vaak agressieve - man met baard en hoorns, oorspronkelijk half
man en half bok.
naar het artikel
page top
inleiding van:
Aernout
van Zwolle
(1438)